Spreekwoorden

SPREEKWOORDEN EN GEZEGDEN UIT VROEGER JAREN

Mee mager koei en ‘en vet perd,  Is ’t heel geboer geen bliksem werd

Goed gelaojen is half gevaoren

Hoe meer je weet wat je kan zien, des te minder hoef je te zien om te weten wat je ziet.

Vroege vogelzang maakt de winter lang

Gooi geen spek in een hondennest.

Hoe meer haast, hoe minder spoed

Spreeuwen eten wel kersen,
maar planten geen bomen.

Elk houdt zijn eigen spreeuw voor een lijster.

Lichtmis donker, de boer een jonker.
Lichtmis helder de boer in de kelder.

Er is geen spreker,
die een zwijger verbetert.

Stout gesproken is half gevochten.

Arm in de stal, arm overal.

Een steen kan geen mosterd maken.

Vroeg in de wei,
vroeg in het vet.

Die in ’t voorjaar niet zaait,
In ’t najaar niet maait.

Waar het stil is,
is het goed haver zaaien.

Ieder moet zijn eigen stoep vegen.

Wie zijn geld wil zien stuiven,
moet kopen tabak of duiven.

Wilt naar het laken.
Uw kleren maken.

Tobben is de meest besmettelijke ziekte.

Met tijd en vlijt geraakt met wijd.

Ruige varkens dijen het beste.

Aan het vee kent men de man.

Mooie veren maken mooie vogels.

Verrot het hooi,
zo wast de kool.

Verhuizen kost veren.

Te lang vermaak beneemt de smaak.

De verrader slaapt niet.

Vrienden mogen kijven,
maar moeten vrienden blijven.

Vrouw en man is een gespan.

Vrijdagweer, zondagweer.

Vuur bij vlas, brandt wonder ras.

Alle waar is naar zijn geld.

Zo het zaad, zo de oogst.

Goed waar wenkt de koper.

De waarheid wil niet begraven zijn.

Nieuwe wagens kraken altijd.

Die ’t water deert,
die ’t water keert.

Wieden en delve,
loont zichzelven.

Rijk in de wieg, arm in het graf.

Alle winden hebben hun meerwinden.

IJzer scherpt men met ijzer.

Onder in de zak vindt men de rekening.

Zien gaat voor zeggen.

Die goed zit,
schrikt niet op.

Een kring om de zon,
brengt water in de ton.

Laat de zon niet ondergaan over Uw toorn.

Al is de vijand maar een mier,
zo houdt hem voor een gruwzaam dier.

Ambten en posten hangen niet aan de boom,
maar wel aan de kruiwagen.

Beter mest in ’t land dan stuivers in de hand.

Wilt gij zorg? Stel u borg.

’t Is geen kunst om boer te worden,
maar om boer te blijven.

Zoet gedronken, zuur betaald.

Gedeeld geheim, verloren geheim.

Morgenwerk, gulden werk.

Boeren en varkens worden knorrend vet.  (klagen wil nog lang niet zeggen dat het slecht gaat)

Als een boer niet kan zwemmen, ligt het aan het water. (hij heeft altijd wel een verklaring waarom hem iets niet lukt)

wie altijd op de wind en de wolken let,
zal zaaien noch oogsten.  (wie geen risico durft te nemen komt nooit verder).

Onder de distels doornen zaaien. (volkomen nutteloze arbeid verrichten)

Wie wil maaien moet zaaien. (wie iets wil bereiken zal er ook iets voor moeten doen)

Eerder verzuipt een vis,
dan een boer sterft van de honger.

Je kunt voor één mug niet je hele rug kapot krabben

Als de bijen naar huis toe vluchten,
zit er regen aan de luchten.

Als de slakken kruipen gaan,
is’t met het mooie weer gedaan.

Beter een luis in de pot dan helemaal geen vlees.

Dansen de muggen in januaar,
dan wordt de boer een bedelaar.

De bloem daar de bij honing uit zuigt,
daar zuigt de spin venijn uit

Een bijenzwerm in mei,
goed teken voor de wei.

Een mug kan wel vliegen maar een vlieg kan niet muggen (Niet alles is mogelijk).

Een slak en een haas hebben
op de zelfde dag nieuwjaar.

Een spin in de morgen,
brengt kommer en zorgen.

Een spin in de avond
is verkwikkend en lavend

Een winterse mug heeft vaak een natte rug.

Men kan beter op een zak met vlooien
passen dan op een jonge meid.

Vliegen op kerstdag de muggen rond,
dan dekt op pasen het ijs de grond.

Zijn de wespen niet in rust,
dan is er stormweer op de kust.

Zwiert hier en daar in mei een bij,
dat maakt de landman het harte blij.

Als vinken helder slaan, is ’t mooie weer gedaan.

Een vaak herhaalde kwartelslag,
voorspelt de boer een droge dag.

Als augustus zonder regen henen gaat,
de koe maar mager voor de kribbe staat.

Als de koe geen melk meer geeft,
dan raakt zij aan de slager.

Als men de koe verkoopt,
raakt men ook de uier kwijt.

Bloeien de bomen tweemaal op rij,
zal de winter zich rekken tot mei.

Bloeit de stok in volle klaarheid,
dat is goede wijn in waarheid.

De schoonste bomen geven de schoonste vruchten niet.

Die bramen vreest,
moet uit het bos blijven.

Die distels zaait,
die doornen maait.

Die in de wijngaard werkt mag van de vruchten eten.

Doet juli en august de druiven niet zwellen,
september zal nimmer hun smaak vertellen.

Elzehout vroeg in de knop,
Een strenge winter wacht ons op.

Is er wind in de kerstdagen,
dan zullen de bomen veel vruchten dragen.

Men moet geen oude bomen verpoten.

Rood haar en elzen hout
is op geen goede grond gebouwd.

Trap het koren niet plat om een klaproos te plukken.

Valt in april veel nat,
dan zwemmen de druiven tot in ’t vat.

Zijn de bomen om Kerstmis wit van sneeuw,
ze zijn in de lente wit van bloesem

De koe vergeet nogal eens dat hij vroeger eens kalf is geweest.

De magerste varkens schreeuwen het hardst.

De oude os maakt rechte voren.

De gek die een os bezit, wordt zelden als een gek herkend.

Die pleit voor een koe, geeft er een toe.

Doe varkens goed dan krijgt men spek;
Doe mensen goed dan krijgt men drek.

Geen koe zo bont of er zit wel een vlekje aan.

Hij leeft als een os. z’n vlees neemt toe, z’n kennis niet.

Hij vliegt er op aan als een stier op een opper hooi.

Koeien die het hardste loeien, geven de minste melk.

Kosters koe mag op het kerkhof weiden.

Melkt de koe, maar trekt ze de spenen niet af.

Men kan van een os niet meer snijden dan een goed stuk vlees.

Vechtende koeien voegen zich tezamen als de wolf komt.

Als een ezel het te goed gaat, gaat hij op het ijs dansen.

Als het hooi het paard volgt, wil het gegeten worden.

Beter een blind paard dan een leeg helster.

Beter een ezel voor de ploeg, dan twee peerden op stal.

De beste paarden moeten op stal gezocht worden.

De ene ezel noemt de ander altijd langoor.

De ziekte komt te paard, en gaat te voet.

Een paard aan de rand is een schand.

Een paard dat voor de tweede keer de sprong niet neemt, neemt hem ook voor de derde keer niet.

Wie een paard uit de wei wil halen, moet het beest niet eerst met de halster tegen de kop slaan.

’t kuiken wil wijzer zijn dan de kip.

Als de hen kwaad is, ontziet ze de haan niet.

Als de hennen beginnen te kraaien, moet je ze de nek omdraaien.

Als de kippen schuilen gaan, houdt de regen zelden aan.

De ganzen, die eenmaal in ’t koren geweest zijn, willen er altijd weer heen.

De hennen die het meeste kakelen, leggen de eieren niet.

Die eieren vergaren wilt, moet hem ’t kakelen der hennen getroosten.

De haan is de baas,.. als de hen niet thuis is.

Een haan kraait het hardste op z’n eigen mesthoop.

Iemand die dom is, kun je afranselen met een kippeveer.

Men moet niet al zijn eieren onder één kip leggen.

Vroeger kraaiden de hanen, zei dove Jaap, nu doen ze alleen maar de bek open.

Wie eieren wil vergaren, moet zich het kakelen der kippen getroosten.

’t Moet al een ruige hond wezen, die twee nesten warm kan houden.

Als de hond geld heeft, zegt men meneer hond.

Als oude honden blaffen is het tijd om uit te zien.

De kleine honden jagen de haas op, maar de grote pakken hem.

Die zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven.

Een liggende hond waait geen brood in de mond.

Men moet huilen met de honden, daar men mee in ’t bos is.

Verdwijnt de boer van de akker dan worden hond en jager wakker.

’t Is kwaad oude vossen te vangen.

De vos groet dan alleen de heg als hij de tuin in wil.

Een haas wil altijd weer naar de streek, waar hij geboren is.

Een oude haas kent alle slopen. (paadjes)

Hoe groter geest, hoe groter beest.

Kleine vossen bederven de wijngaard.

Men moet vossen met vossen vangen.

Oude beren dansen leren is zwepen verknoeien.

Steelt de vos, zo steelt het vosje ook. .

Vliegt de vleermuis ’s avonds rond, dat brengt mooi weer in de morgenstond.

Waar men dit het minst verwacht, springt de haas vaak uit de gracht.

Wie een banaan deelt met een gorilla, bemachtigd hooguit de schil.

Wie twee hazen jaagt, vangt geen enkele.

Als de koekoek zwijgt, dan hoort men de leeuwerik.

Als het elzeblad zo groot is als een duit, komt er de koekoek uit.

Als vinken helder slaan, is ’t mooie weer gedaan.

Een vaak herhaalde kwartelslag, voorspelt de boer een droge dag.

Een vogel die te vroeg zingt, wordt s’avonds door de kat gegeten.

Kraaien vlak bij schuur en huis, de winter voelt zich thuis.

Met den eersten van de Mei, hebben de vogels een nest of een ei.

Sint-Ambroos (7/12), patroon van bijen en van spreeuwen, houdt van waaien en van sneeuwen.

Spreeuwen eten wel kersen, maar de bomen poten ze niet.

Trekvogels in septembernacht maken de kersttijd zacht.

Als de slakken kruipen gaan, is’t met het mooie weer gedaan.

Dansen de muggen in januaar, dan wordt de boer een bedelaar.

Een mug kan wel vliegen maar een vlieg kan niet muggen (Niet alles is mogelijk).

Vliegen op kerstdag de muggen rond, dan dekt op Pasen het ijs de grond.

Wie de honing wil uithalen, moet het steken der bijen verdragen.

Zijn de wespen niet in rust, dan is er stormweer op de kust.

Zwiert hier en daar in mei een bij, dat maakt de landman het harte blij.

Bloeien de bomen tweemaal op rij, zal de winter zich rekken tot mei.

Boompje groot, potertje dood.

Die in het riet zit, kan pijpjes maken.

Elzehout vroeg in de knop, en strenge winter wacht ons op.

Geeft lichtmis (2 februari) klaverblad, pasen dekt met sneeuw het pad

Is er wind in de kerstdagen, dan zullen de bomen veel vruchten dragen.

Valt in april veel nat, dan zwemmen de druiven tot in ’t vat.

Wanneer een boom ter aarde zijgt, maakt ieder dat hij takken krijgt.

Wie koren voor een ander meet, is dwaas als hij zichzelf vergeet.

Wie tegen een goede boom leunt, heeft goede schaduw.

Zijn de bomen om Kerstmis wit van sneeuw, ze zijn in de lente wit van bloesem.

Allerzielensneeuw voorspelt een zacht voorjaar.

Als de dagen lengen, begint de kou te strengen.

Avondrood brengt mooi weer aan boord.

De zon wil ook wel eens schijnen door kleine raampjes.

Een kring om de zon brengt regen in de ton.

Een droge maart en een natte april is de boeren naar hun wil.

Een herfst warm en klaar, is goed voor ’t volgend jaar.

Een groene Kerstmis maakt een witte Pasen.

Geeft Allerheiligen zonneschijn, dan zal het spoedig winter zijn.

Het is nooit zo donker, of het wordt wel weer licht.

Hoort ge in juni de donder kraken, dan doet de boer goede zaken.

Is het weer in mei te mooi dan krijgt de schuur maar weinig hooi.

Januari zonder regen, is de boerenstand een zegen.

Mei, koud en nat, vult de schuur en ook het vat.

Morgenrood, brengt water in de sloot.

Nieuwe maan met helder licht, brengt ons van droogte het bericht.

Nieuwe maan met donkere vlekken, kan tot bewijs van regen strekken.

November met zijn regenvlagen, brengt verkoudheid, jicht en andere plagen.

Onder peppels en eiken moet men voor de bliksem wijken.
Onder dennen beuken en berken zal men van de bliksem niets merken.

Regent het op de baas, dan drupt het op de knecht.

Vliegt de zwaluw hoog, dan blijft het weer mooi en droog.

Wie slechts één gewaad heeft, wast het niet als het regent.

Wie boter op z’n hoofd heeft moet niet in de zon gaan staan.

Zo het in september dondert, leveren de granen wel honderd.

Zo hoog in de winter de sneeuw, zo hoog in de zomer het gras.

Schapen spreekwoorden:
Als er een schaap over den dam is volgen er meer.

‘T lam schijt krek as ’t schaap (zo de ouden zongen … ).

Doe den bok ’n sleufke voor dan komen er geen bedrogen schaap (neem voorzorgen).

Kort bij de kooi weiden de schapen niet (jongens trouwen niet gauw met buurmeiskes).

Wat den hond mee lopen wint, verliest ie mee pissen.

Zo herder, zo hond.

Die niet schurftig is, die krabt niet.

Het schaap van de scheper gaat niet kapot.

Den ene scheert ’t schaap, den andere ’t verreke (ieder zijne stiel).

Hij scheert de schaapkes gelijk ze wol hebben (Iaten betalen naargelang men betalen kan).

Ge moet ’t schaap scheren en niet villen (de kiep met de gouden eieren niet slachten).

Als ’t schaap kapot is groeit er gene wol meer op (bewaar uw kapitaal).

Dat komt op gene schapekop (in ’t veen kijkt men niet op een turfje).

Dat komt uit gene schapekop (dat is slim bedacht).

Het ging er op een schaapscheren!

‘N jong ooi en ‘nen aawen ram, geeft elk jaar ’n lam. ‘

T is weer kloten mee den bok.

‘N schurftig schaap steekt de heel kudde aan (rotte appel in de mand).

Hoe schurftiger schaap hoe harder geblaat (veel geschreeuw en weinig wol).

Ge kunt tegen den Lieven Heer niet meutelen en tegen ’t schaap niet keutelen.

Zijn schaapkes op het droge hebben.

D’r gaan veel hendige schaap in een hok.

Hij is ’t derde lam (het vijfde rad aan de wagen).

Goed gevoederde rammen hebben jeukende horens.

Hij heeft de schapen geweid om de keutels (goed gedaan om het voordeel).

Slechte schepers, vette wolven.

Als de scheper doolt, dolen de schapen.

Ligt niet ’n haauwend te keutelen!

Geef een reactie