Verklarende woordenlijst van enkele in de tekst gebruikte bouwkundige termen.
Ankerbalkgebint
Een gebint met twee verticale stijlen en een horizontale balk, de ankerbalk.
Deze is aan beide zijden met elkaar verbonden door middel van een doorgestoken uiteinde, dat met behulp van houten pinnen is verankerd.
Beuk
Gedeelte van een gebouw, dat in de lengterichting kan worden onderscheiden.
In een boerderij: het gedeelte van stal of woonhuis dat zich tussen twee rijen gebintstijlen bevindt of aan de buitenkant daarvan. Al naar de opzet van een gebint kan een boerderij of schuur twee, drie of meerbeukig zijn.
Deel
Open stal- of schuurgedeelte, ten behoeve van het inrijden van wagens en het uitvoeren van allerlei werkzaamheden, zoals dorsen. Een middenlangsdeel bevindt zich in de lengte- richting van het gebouw in het midden. Een zijlangsdeel bevindt zich in de lengterichting van het gebouw aan één van de lange zijkanten. Een dwarsdeel bevindt zich loodrecht op de hoofdrichting van het gebouw.
Gebint
Samenstel van houten balken, die tezamen de constructie vormen, waarmee een boerderij of een ander gebouw kan zijn gebouwd.
Hallehuis
Breed, doorgaans driebeukig boerderijtype, dat op de Nederlandse zand- en rivierkleigronden veel voorkómt en waarin werkruimte (deel) en stalling van het vee zich in één ruimte bevinden, soms ongescheiden van het woongedeelte.
Hertgang
Het deel van eene dorpgemeente waarop het vee gezamenlijk weidt,
Jaaranker
Een ijzeren verankering van een horizontale geplaatste balk in een gemetselde muur. Geeft vaak aanleiding om er een decoratief element van te maken. Eén van de vormen waarin dat kan gebeuren, is het aangeven van een jaartal op vier muurankers, dat wijst op de bouw of een verbouwing.
Klezoor
Een vierde van een metselsteen.
Mansardekap
Een kap waarbij de dakvlakken, van goot tot nok, niet in één plat vlak liggen, doch twee platte vlakken vormen die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten.
Potstal
Oude wijze van stalling van het vee op de zandgronden en in het rivierengebied, waarbij de runderen op de mest stonden, die slechts periodiek uit de stal werd gehaald. De mest werd wel regelmatig vermengd met strooisel en plaggen.
Pronkkamer
Vertrek waarin duidelijk sprake was van een fraaie inrichting, die een gewone Brabantse boer zich niet kon permitteren, en die dan ook een bijzondere functie had, zoals: logeermogelijkheid voor een geestelijke of een heer, vergaderingen van een bijzonder college, of schuilkerk.
Roedeverdeling
Verdeling van het glazen gedeelte van een raam in delen door middel van houten latjes, zogenaamde roeden.
Tasruimte
Afgescheiden gedeelte in een boerderij, waar hooi of graan kon worden opgeslagen.
Telmerk
De samenstellende delen van een gebintconstructie werden gekenmerkt met ingekeepte cijfers:
1, 11, III, IIII enz., om ze op de juiste wijze te samenvoegen
Travee
Deel van een gebouw dat in gedachten in de lengterichting is verdeeld.
Bij een boerderij: het gedeelte dat zich bevindt tussen twee paren gebintstijlen.
Vitselstekplafond
Tussen de balken ingeklemde gebogen twijgen (wilgenteen) met gevlochten takken besmeerd met een mengsel van stro en leem, vervolgens witgekalkt.
Wolfseind
Schuin dakgedeelte boven de korte gevel van een gebouw, waarvan de onderzijde ligt boven het niveau van de onderkant van de zijdaken. Het meest voorkomende daktype bij traditionele Nederlandse boerderijen.
Zadeldak
Een dak met naar weerszijden van het gebouw twee schuine dakdelen met een nok, die van voor naar achteren geheel doorloopt. Dus geen aparte dakdelen aan de voor- of achterkant.