Korte karakteristiek
Een boerderij werd vroeger nooit zomaar ergens neergezet. Er is altijd een directe relatie te vinden met de omgeving. Men hield rekening met de loop van de Aa, zon, windrichtingen , de verbindingswegen en zelfs de kerk. Geen enkele bedrijfstak heeft door de eeuwen heen zo zijn stempel op het ons omringende landschap gedrukt als het boerenbedrijf. Zo ook in Leenderstrijp.
In de laatste decennia is het vertrouwde beeld van het boerenlandschap op diverse plaatsen ingrijpend veranderd. In een hoog tempo worden oude boerderijen aangetast of gesloopt.
Deze ontwikkeling doet zich in heel Nederland voor, maar nergens is het verlies zo groot als in de provincie Noord-Brabant.
In een rapport van de Stichting Historisch Boerderijonderzoek uit december 2001 worden we met harde cijfers geconfronteerd.
De laatste vijftien jaar is 37,4% van de cultuurhistorisch waardevolle boerderijen in onze provincie verdwenen en 22,6% is aangetast.
Om teloorgang van nog meer cultuurhistorische boerderijen te voorkomen, moeten diverse overheidsinstanties en particulier initiatief afdoende maatregelen treffen.
De ontwikkeling van de verschillende boerderijtypen
In deze streek was vanaf de late Middeleeuwen het Brabantse hallehuis, vroeger wel de Saksische boerderijgroep genoemd, het enige voorkomende boerderijtype.
Deze boerderijen hebben de gebintconstructies en de indeling binnen als gemeenschappelijk kenmerk.
De verschillende ruimten lagen gegroepeerd rond het open stal- of schuurgedeelte de z.g. ‘deel’ (staldeeltype).
Deze betiteling is te danken aan het feit dat de brede middenbeuk in het bedrijfsgedeelte, die bij de meeste hallehuizen de bestemming ‘deel’ kreeg, werd ingericht als potstal.
In de loop van de 17e eeuw vindt er een ontwikkeling plaats in de opzet van het bedrijfsgedeelte.
Men nam steeds vaker de dorsvloer met tasruimte op in het hallehuis.
Ook het woongedeelte van de boerderij onderging een aantal veranderingen, het geen leidde tot oriëntatie op de lange zijgevel.
Men wilde naast de woonkeuken ook een grotere zitkamer (pronkkamer).
Deze extra ruimte van het woongedeelte werd eenvoudig gevonden door een uitbouw in de lengterichting van het gebouw.
Het dakgedeelte van het vrij hoge wolfseind werd naar beneden door getrokken.
Men deed dit aanvankelijk niet over de volle breedte van het gebouw, zodat een inspringende hoek ontstond in de woongevel.
Dit type hoekgevelboerderij kwam uitsluitend voor in Brabant, midden-Limburg en bij enkele dijkhuisjes in de Betuwe.
In Leenderstrijp kwam vroeger dit type boerderij ook voor o.a. bij het pand Strijperstraat 58.
Sporen hiervan zijn nagenoeg verdwenen. Tenslotte ontstaat een oplossing waarbij het woongedeelte geheel op de
zijgevel wordt georiënteerd zonder hoekuitsparing. Zo ontstond de huidige langgevelboerderij.
Tot de 18e eeuw was de hoekgevelboerderij het meest gangbare type daarna de langgevelboerderij.
Alle elementen van het boerenbedrijf werden onder- gebracht onder één dak.
Gebint
Tot het einde van de vorige eeuw bouwde men de boerderijen heel anders dan nu.
Het dak werd gedragen door een houten stellage van staanders en leggers, het gebint genoemd, en de buiten- en binnenmuren werden in feite los onder het dak geplaatst.
Het gebint werd gemaakt van eikenhout en is in een aantal boerderijen nog terug te vinden.
De stenen van oude boerderijen zijn zogenoemde veldovenstenen, ze zijn verschillend van kleur en afmetingen, ze zijn ook feller van kleur dan de bakstenen van nu en werden in veldovens gebakken.
De plaats waar metselwerk en gebint elkaar treffen, wordt gemarkeerd door het muuranker .
Metselwerk
Ook metselwerk heeft typische kenmerken.
De in veldovens gebakken stenen met variaties in kleur en afmetingen, werden meestal in kruisverband opgemetseld.
Praktisch alle Leendse boerderijen laten dit kruisverband zien. Soms ziet men net onder de dakrand,
aan de korte kant van de boerderij, dwarsgeplaatst metselwerk in de vorm van in het gewone metselwerk
ingrijpende driehoeken. Dit zijn de zogenoemde ‘boerenvlechtingen’ .
Ze zorgen voor een goede overgang tussen muur en dak en ze vangen eventuele druk op.
Deze metselmethode werd toegepast tot in de 19e eeuw.
Muurankers
Aan de buitenkant van de boerderij kunt u zien waar het gebint en het metselwerk elkaar treffen:
het muurijzer verbindt ze. Er zijn verschillende soorten muurankers, van eenvoudige tot zeer fraai vormgegeven sierankers.
Maar zelfs de meest eenvoudige, rechte muurankers laten enkele ingegroefde tekens zien.
Dit zijn ‘smidstekens’. Tot ongeveer 1930 werden in de bouw muurankers toegepást.
Vooral in Leenderstrijp treft men muurankers aan, die aangeven wanneer de boerderij is gebouwd.
muurankers
Muizetanden
Net onder de rand van het dak treft men bij boerderijen soms een laag van stenen aan, die in een soort sierrand uitsteken.
Deze zogenoemde muizetanden komen in verschillende vormen voor.
Ze dienen ervoor te zorgen dat de dakpannen wat verder over het muurwerk kunnen uitsteken,zodat het regenwater niet langs de muur omlaag kan druipen.
Dak
Had het zadeldak van de langgevelboerderij en de voorloper hiervan tot het einde van de vorige eeuw nog ‘wolfseinden’, dat zijn de afschuiningen aan de korte kant van het dak, rond 1900 ging men ertoe over deze wolfseinden achterwege te laten.
Vanaf 1920 paste men een andere dakconstructie toe: het mansarde dak ofwel de ‘franse kap’.
Voordeel hiervan was de extra ruimte op de eerste verdieping.
Na circa 1935 kan men geen echte trend meer aangeven.
De landelijke bouwkunst verwatert en heeft geen directe binding meer met regionale stijlen en door de directe omgeving geboden bouwmaterialen.
zadeldak met wolfseinden riet en pannen
zadeldak -pannen
mansardedak -pannen
Rietdekken
Hoewel men tegenwoordig spreekt van rietdekken, werden de daken van de boerderijen ook in Brabant altijd gedekt met stro.
Hiertoe werden de korenschoven na gedorst te zijn, ‘geschud’, dat wil zeggen dat de kortere halmen en het onkruid eruit werden verwijderd. De overblijvende langere halmen werden dan samengebundeld tot ‘walmen’. Het dekken van een dak kon op twee manieren gebeuren en wel met de aren naar beneden, men spreekt dan van ‘hangend stro’, of met de aren naar boven. Deze methode wordt tegenwoordig vrijwel altijd gebruikt, ook bij de rieten daken. Men spreekt dan van een ‘gedrevendak’. Het stro (riet) wordt dan namelijk met een drijfbord van onderaf aangeklopt (gedreven) tot een mooi vlak dak, waarbij dus alleen de dikkere ondereinden van de halmen te zien zijn.
Kozijnvormen
Ook de vorm van de kozijnen kan een aanwijzing zijn voor de ouderdom van de boerderij. Zo vindt men bij boerderijen die gebouwd zijn tot in de 17e eeuw, het kruiskozijn met z’n talrijke ruitjes, het brede doorlopende houtwerk, waar het zijn naam aan ontleent, en zijn onderluiken. Het raam van de boerderij Strijperstraat 44 is hier een voorbeeld van. De boerderij Zaalstraat 6 laat een half kruiskozijn zien. Dit heet een kloosterkozijn. Tussen ca. 1700 en ongeveer 1800 raakte het schuifraam met kleine roeden in zwang. Het heeft twee gedeelten, soms symmetrisch, soms met meer raampjes in het onderste gedeelte en het bestaat uit meestal meer dan 20 ruitjes en heeft onderluiken.
kruiskozijn (vóór + 1700)
achtruitskozijn (19e eeuw)
klezoren
Stalramen
Hoewel het op het eerste gezicht niet zo opvalt, hebben zelfs de schuur- en stalramen soms een symbolische betekenis. Ze verzinnebeelden heel dikwijls een zon met stralen. De zon staat voor leven. Ze is de bron van alle aardse leven en geeft daaraan kracht en warmte. U zult verschillende vormen zien: een cirkel met stralen, een halve cirkel met stralen of een raam waarin de zon stralend in het midden staat. Deze laatste vorm wordt ook wel ‘spinnenkop’ genoemd.
Opkamer en kelder
Tot ongeveer 1920 vindt men bij alle boerderijen een kelder, half in de grond gegraven en daar bovenop een kleine kamer, de opkamer genoemd. Het leuke daarvan is dat men dat vanaf de straat goed kan herkennen: men ziet een in vergelijking met de andere ramen iets kleiner en hoger geplaatst raam en soms ziet men het kelderraam er direct onder . Dit kelderraam heeft ijzeren spillen, de zogenoemde diefijzers, om te voorkomen dat mensen of dieren het huis (en de kelder) kunnen betreden.
Bovenlichten
Toen de mensen in vroeger tijden meer dan nu afhankelijk waren van daglicht, omdat elektriciteit nog onbekend was, diende een ‘bovenlicht’ om extra lichtinval mogelijk te maken. In de loop der tijd ontstond de behoefte om dit ook te versieren. De welvaart van de bewoners moest men al bij de voordeur kunnen aflezen.
De symboliek van de geometrische (meetkundige) bovenlichten, zoals die in Leenderstrijp te vinden zijn, stamt waarschijnlijk van het runenalfabet. De tekens duiden op leven en vruchtbaarheid.
Vitselstek
In het woongedeelte van beide boerderijen vindt men lemen plafonds (‘vitselstek’).
Zoals de tekening laat zien, is dit als volgt opgebouwd. Tussen de eiken balken van de zolder plaatste men een karkas van licht gebogen twijgen
en besmeerde dit met een mengsel van leem en stro. Hier overheen kwam een witte kalklaag om het egaal af te werken.
Het was mooi om te zien en werkte isolerend.
Levensboom
De levensboom is ook een symbool van leven en vruchtbaarheid en moet de bewoners van het huis behoeden voor tegenspoed.
U kunt een dergelijke levensboom zien bij de boerderij Strijperstraat 43.
Oorspronkelijk komen bovenlichten in Leende en Strijp niet voor.
Dit bovenlicht komt dan ook van een andere boerderij en is er door de bewoners in aangebracht .
De vloer
De In de meeste boerderijen trof men in het woongedeelte plavuizen aan.
Ze waren rood en grijs-blauw van kleur en werden om en om gelegd.
Gemetseld hart
Bij een drietal boerderijen, Strijperstraat 42, 44 en 59, ziet men in de muren een ingemetseld hart, in donkerdere, geglazuurde stenen. Men vermoedt dat deze boerderijen behoord hebben tot de bezittingen van een heerboer, die er zijn ‘stempel’ op deze toch wel zeer uitzonderlijke manier op drukte.
De vorm van het hart zou kunnen duiden op de gelovige instelling van de heerboer en moest dienen tot bescherming van de bewoners.